'As ik oan myn bernejieren.....' deel 1

Inleiding
Families Marijke en Johan
Foto-albums

Herre Johans de Boer

 

 


"Schrijf dat van vroeger nou toch eens op. Straks is alles vergeten."

Herre de Boer winter 1993/-94

De vrouw en de man en de koffiekan
De ezel en de slee en de dominee
De baars en de snoek
Smerige jongen met je handen in de broek
Bij maneschijn
Klom ik met een ladder door het venster in
Waag je niet
Waag je niet
Hier is de vogel en daar is de vis
Hier is het meisje dat gelopen is.

Een chaotische massa herinneringen kwam bij me boven, toen ik de vraag: "Wat weet je nog van vroeger?" probeer de te beantwoorden. Net zo'n chaos als de inhoud van het liedje hierboven. Om toch enig systeem te krijgen begin ik met de jeugd van mijn ouders.

Dat merkwaardige liedje over de koffiekan, enz., is één van de vele versies die mijn moeder kende en die ze vaak en graag voor ons zong. Ook "As ik oan myn bernejierren..." komt uit die bron. Voor elk "hoofdstuk" probeer ik zo'n liedje als titel te vinden.

Mijn broer Sjirk en mijn neef Johan (van Ate) zijn bij het zoeken naar voorouders tot voor 1700 gekomen. Vrijwel meteen komen de achternamen De Boer en Atsma op de door hen gevonden lijsten voor. Ook voornamen als Johan en Sjirk ("Sierck") worden al enkele eeuwen in de familie gebruikt. Al die voorouders woonden in een betrekkelijk klein gebied; Workum was al ver weg.
Als het beroep er bij staat is dat meestal boer. Arbeider, dienstmeid, koopman, schipper en kastelein completeren de lijst. Bij één staat speciaal vermeld, dat hij gereformeerd was.

"DO T PAKE JIT FEINT WIE EN BEPPE JIT FAAM..."

Suze nane poppe
Willem leit yn e groppe;
Heit en mem sa fier fan hûs
Koene 'm net biroppe.

 

No mei ik fluitsje of sjonge
Ik krjj it net mere oars;
In rike boerejonge
Giet foar in earm matroas.

 

Achter op het kerkhof
Daar ligt een mooie, blauwe steen
En als je daar op trapt,
Dan trap je op Maria.
Wat heeft Maria in haar hand?
Een klein, klein boekje.
Wat staat daar in geschreven?
Van vader, van moeder,
Van neefje, van nichtje,
Hier heb je 't hele gedichtje.

 

Hap, hap hynke
Nei Ljouwert om in pynke
Nei Snjts om in wite brea
Ride we al ús hynkes dea
Op ien nei
Op twa nei
Op dy lytse happe nei
Dêr 't ûs Herman op ride mei
Werhjnne?
Nei beppe ta
Beppe stiet al yn e doar
Mei in skjinne skelk foar
Pake slacht al op 'e tromme
Lit dy jonge no mar komme.
     

Heit.

Mijn heit, Johan de Boer, is geboren en opgegroeid in Nijland. Zijn ouders waren Ate Feikes de Boer (27 juli 1850 - 3 febr. 1929) en Hinke Cnossen (24 juli 1850 - 17 febr. 1929).

Ate Feikes (neef)
Hinke Cnossen (nicht)


Pake en beppe zijn op 11 mei 1872 getrouwd. Hun kinderen heetten:

-Feike
-Dieuwke (werd twee jaar oud)
-Tjiskje (werd één jaar oud; overleed vijf dagen voor Dieuwke)
-Dieuwke
-Tjiskje (werd één jaar oud)
-Sjirk
-Tjiskje
-Johan (12 april 1888 - 18 april 1974)
-Klaas.

Klik op foto voor een vergroting
 

Pake en beppe woonden op een boerderij aan de weg van Nij land naar Folsgare. Beppe bleef thuis nogal op de achtergrond. Ze was wel eens heel uitbundig, maar meestal was ze tamelijk stil. Haar grote hobby was haar bloementuin.Pake was zeer actief op politiek en kerkelijk gebied. Hij is een poosje loco-burgemeester van Wymbritseradeel geweest en in de hervormde kerk van Nijland speelde hij een belangrijke rol. Er woedde daar een felle strijd tussen de verschillende richtingen en pake was één van de voorvechters van de rechtzinnigen.

boerderij A.F. de Boer, Tsjaeddyk 7, Nijland
letterlap van Hinke Cnossen

S. ten Hoeve, directeur van het scheepvaartmuseum in Sneek, vond eens een aantal artikelen van pakes hand. "De man hie allinne mar legere skoalle, mar dy stikken wiene op nivo", was zijn mening.
Volgens heit had pake meer oog voor de grote problemen dan voor wat er zich in zijn directe omgeving afspeelde.
Zo meende pake, dat er in Nijland geen arme mensen woonden.
Aan dezelfde weg woonden echter mensen die 's winters honger leden. Beppe liet wel eten naar die mensen brengen, maar haar man wist dat niet, of hij wilde het niet zien.

De kleine Johan groeide op in een bijzonder rustige omgeving. Door de week was de school eigenlijk de enige afwisseling. Het was voor een kind al heel wat, wanneer het een nieuw "skoalboerd" kreeg. (Dat was een kistje met schuifdeksel, waarin griffeldoos, spons, enz., werden bewaard.)

Het schoolbord (schooltas) van Ate Feikes de Boer. (1863)
Op de rand staat:


Aleer doe ik ien 't libben wie,
stil ik voer oan ien't a.b.c.
Maer nou 't er waait ien oare vlagge,
Bin ik uut alle schoallen jagge.

 

De afbeelding slaat op het toendertijds bekende 'hanenboek', dat in het leesonderwijs werd gebruikt.
Dit schoolbord is nog in het bezit van een familielid.




Kwam er een auto door het dorp, dan draafde ieder naar de weg om dat wonder te aanschouwen. Soms kochten oudere mensen een fiets en de verkoper gaf dan fietsles. Ook dat was een vermaak voor de kinderen. Bij heit thuis werden wel spelletjes gedaan, zoals domino en ganzenbord, maar uit zijn verhalen kreeg ik niet de indruk van veel gezelligheid. Heit vertelde trouwens veel minder over zijn ouderlijk huis dan mem over het hare.
Eén ding was voor heit een bittere teleurstelling. Hij voelde niets voor het boerenvak, maar wilde graag naar de normaalschool voor onderwijzer. Toen hij aan pake vroeg, of hij die opleiding mocht volgen, was het antwoord: "Dyn broer Sjirk hat it bisocht en dy koe it ommers ek net!"

Heit heeft toen voor het schildersvak gekozen en merkwaardig genoeg mocht hij wel de schildersschool in Leeuwarden bezoeken. Het was toen nog heel normaal, dat je een vak in de praktijk bij een baas leerde.

Die jaren in Leeuwarden werden voor heit toch een mooie tijd. Het leven was daar natuurlijk ook heel anders dan in dat stijve Nijland. Er waren aan die school enkele leraren die nog iets meer dan alleen het eigenlijke vak met hun leerlingen behandelden. Van hen heeft heit geleerd, hoe je een schilderij moet maken. En in die tijd bezocht heit ook wel een theater-revue op de kermis. In Nijland was dat woord taboe. Als kind geloofde heit echt, dat de duivel in de draaimolen zat. Daar woonden ook mensen die vreselijk kwaad werden, toen een reclamevliegtuigje "Persil wast wit" in witte letters tegen de blauwe hemel schreef. Dat vonden ze godslasterljk!
Heit kon ook meezingen met spotliedjes op bekende personen. Een oude ex-burgemeester had een jonge huishoudster die zwanger werd van hem. Men zong toen:

't Zijn al meer dan tachtig jaren
Dat hij op deez'aarde woont.
Doch zijn krachten zijn nog jeugdig,
't Heeft hij onlangs nog getoond!

Daar moest je in Njjland natuurlijk helemaal niet mee aankomen. Hoe heit over de strenge ideeën van zijn vader dacht weet ik eigenlijk niet. Soms uitte heit zich onverwacht fel. Na de tekst : "Voor hen die het heil de Heren wachten, zijn bergen vlak en zeeën droog", zei heit eens "Wat in ûnsin!" Maar hij bleef natuurlijk een "zoon van Ate Feikes" en dat legde een behoorlijke druk op hem.


Mem.

Trijntje Atsma is op 13 November 1890 in Uitwellingerga geboren en op 24 maart 1973 in Sneek overleden. Haar ouders waren Willem Frankes Atsma (23 juli 1861 - 22 dec. 1933) en Lolkje Herres Zijlstra (1 sept. 1868 - 8 mei 1933).
Pake en beppe trouwden op 17 mei 1890 en kregen elf kinderen:

Voor vergroting: erop klikken!


-Trijntje
-Neeltje
-Franke
-Herre
-Ekke
-Lammert
-Ate
-Jan
-Wietske
-Beeuwkje
-Geert.

Nu, januari 1994, leeft alleen Geert nog.

De Atsma's woonden eerst in Uitwellingerga en daarna op Atzebuorren onder Oosthem. Na het huwelijk van mem hebben ze nog in it Heidenskip en Nijland gewoond.

Uitwellingerga lag toen zo ongeveer aan het eind van de wereld. De afstand tot Sneek was weliswaar klein, maar er was nauwelijks een goede weg. Ten westen, oosten en zuiden van "Top en Twel" waren weilanden, rietvelden en een massa poelen, vaarten, kanalen en meren. Wie van Sneek naar Joure wilde reizen moest via Spannenburg.
De ligging van het dorp maakte het tot een ideaal oord voor de vele "rûchhouwers" die er woonden. De marechaussee uit Sneek moest er nogal eens regelend optreden, maar de gezochten waren in die rietvelden meestal onvindbaar. Mem vertelde met een beetje schaamte en een beetje trots, dat een paar van haar ooms ook wel bij zulke rellen betrokken waren. Dat waren dan leden van de Zijlstra-familie.

Toen mem tien jaar oud was, werd ze van school genomen. Er was thuis zo veel werk te doen, dat elke hulp nodig was.
Mem vond het verschrikkelijk, want ze ging graag naar school en kon heel goed leren. De meester is nog thuis op bezoek geweest, maar ook hij kon niets meer aan de zaak veranderen.

Vooral in de voorjaars- en zomermaanden was er ontzettend veel werk. Mem hielp dan in de keuken, paste op jongere broertjes en zusjes en assisteerde bij de was. De mannen waren veel op het land bezig en mem moest hun vaak eten en drinken brengen.
Wanneer in de herfst het vee op stal was gezet, begon er een minder jachtige periode. Er was natuurlijk in en om de boerderij van alles te doen, maar als het eenmaal schemerig en donker was, kon men aan andere dingen denken. Dan kwamen er ook wel logés of men ging zelf "útfanhûs".

Wanneer de Atsma's "útfanhuzers" hadden, was er altijd veel plezier. Men moest er wel tegen kunnen, dat men behoorlijk geplaagd werd. Het bezoek moest zich bij voorbeeld niet verbazen, dat het onmogelijk was om onder de dekens te kruipen. De bedden waren zo opgemaakt, dat je slechts een klein eindje onder de wol kon. En dan deed je er verstandig aan, niets van ergernis te laten blijken in zo'n ijskoude slaapkamer. De volgende morgen was de eerste vraag natuurlijk: "Hast lekker sliept?"
Mem is rond sinterklaas eens bij een oom en tante geweest waar men dat feest ook vierde. De geschenken bestonden uit een taaipop of zoiets, maar dan moest mem eerst wel naar de schuur en daar was het bijna donker. Boven, op de hooizolder klonken vreemde geluiden en er rammelden kettingen. Gelukkig hield mem wel van een beetje spanning. Dat moest ook wel, want als er verhalen werden verteld - en dat gebeurde heel veel - kwamen er vaak huiveringwekkende dingen in voor. Mem heeft wel verteld, dat kinderen na zulke verhalen vaak niet naar het "húske" durfden. Dat stond immers buiten op het donkere erf en je wist maar nooit.
Zo'n verhaal ging dan over een aantal ruwe kerels die in de herberg na het nuttigen van een groot aantal glazen jenever een nieuw spel bedachten: avondmaal spelen. Laat in de avond verlieten ze de herberg, maar "guodden seine, dat se dy joun in akelik âljen heard hawwe, fier yn it lân bij de mar. . ." En de mannen zijn natuurlijk nooit thuis gekomen.
Een boer kwam op vrijdagavond stomdronken terug van de veemarkt in Leeuwarden. Gewoonlijk moest de boer een paar keer van de bok klimmen om een hek te openen en te sluiten, "mar diskear koe er sitten bliuwe; hij seach, dat alle hikken fansels iepen swaaiden". Bij de boerderij aangekomen bleef het paard staan wachten, maar de boer was overleden. Zo vond men hem.
En mem wist, dat je een oud vrouwtje nooit mocht plagen; dat was namelijk een "tsjoenster" en als die boos werd...
Er werd ook veel over familieleden verteld. Bij voorbeeld over Atze Geerts Atsma, een ruwe schipper, die bij het hardrijden door niemand was te verslaan. Atze droeg altijd een jas die stijf stond van het vuil. Tijdens de eerste voor hem gemakkelijke ritten hield hij die jas aan, maar als de tegenstanders sterk waren, trok hij z'n jas uit en zette die ergens op de baan neer. En iedereen reed met ontzag om die jas heen! Zijn geheim: "Ik fret alle dagen in grou stik hynstefleis!" Later schijnt Atze met zijn skûtsje op de Zuiderzee te zijn omgekomen.
Een andere voorouder was Willem Geerts Atsma (1791-1874). Deze moest als jongeman met de troepen van Napoleon naar Rusland lopen. Ergens in Polen is Willem met een kameraad gedeserteerd, maar ze bleken aan de verkeerde kant van het front te zitten en daardoor konden ze voorlopig niet terug.Pas jaren later keerde hij in Uitwellingerga terug. Hij is daar getrouwd, leefde een rustig leven, maar over zijn avonturen in die verre landen vertelde hij nooit iets.


Een oom van mem ging ' s winters op ganzenjacht. Hij gebruikte daarvoor een klein bootje, een "wyldsjitterke". In dat bootje lag een enorm geweer, dat je alleen maar kon richten door het bootje te draaien. Mem vertelde, dat haar oom 's winters soms een wit laken over zich heen trok, als hij op ganzenjacht ging. Eens raakte de jager gewond en hij kon onmogelijk thuis komen. Pas dagen later heeft men de bijna doodgevroren man in de eenzaamheid tussen Uitwellingerga en Langweer gevonden.

Mem heeft ook een heel beroemde oom gehad: Wybe Zijlstra. Toen ik eens een boek over de geschiedenis van de schaatssport thuis had, bladerde mem er wat in en ineens riep ze:"Dêr stiet Wyb'om yn 'e ûnderbroek!" De man nam wel deel aan internationale wedstrijden en bij zo'n gelegenheid was de foto gemaakt. Mem heeft hem wel zien"trainen" op smalle slootjes om goed "naar voren" te leren schaatsen. Was er geen ijs, dan bestond de training uit het zware boerenwerk. De zuster van "Wyb'om", mijn beppe Lolkje, kon ook heel goed schaatsen. "Se sweefde oer it iis, sa licht", zei men. Toen zij te oud was om zelf nog te schaatsen, wilde ze op een keer in de winter graag familie bij Terhorne bezoeken. De reis daar naar toe duurde anders een hele dag, maar een snelle schaatser was er binnen een half uur! Beppe Lolkje werd op een stoel op een grote duwslede geplaatst, ze kreeg een test met een kooltje vuur onder de voeten en met een tweetal flinke zoons achter de slee ging ze het Sneeker Meer op. Daar zei één van haar zoons: "Wat rûkt it jir skroeijerich!" En wat bleek? De rok van beppe was begonnen te smeulen! Er was geen wak in de buurt om er water uit te halen en hoe blus je dan een beginnend brandje? Jawel, "ûtpisje."

klik op foto
 

Een apart stukje over Wyb'om: klik hier.

Een broer van mem, Herre Atsma, meende later, dat hij ook zo'n soort "Wyb'om" was. Hij gaf zich op voor een kortebaanwedstrijd in Bozum en omdat hij natuurlijk de niet te versmaden eerste prijs zou winnen, liet hij zich per taxi naar Bozum brengen. In de eerste omloop werd Herre er af gereden! Nou, dat heeft zijn leven de dagen daarna behoorlijk vergald."Ha jim wol ris yn Boazum West? It moat dêr oe sa moai wêze." "Dêr komt in taxi oan. Hasto dy bistelt, Ekke?" en zo ging het maar door

Het mooiste geschenk was altijd een ijswinter. Vanuit zo'n geïsoleerd gelegen dorp als Uitwellingerga kon je ineens overal naar toe en dat werd gedaan ook. "As al wat jong is earst oan 'e gong is, bin ek de âlden net mere te hâlden" gaf de werkelijkheid precies weer.
En een ijswinter had nog een voordeel. Inteelt was in bepaalde dorpen niet onbekend. Vaak werden vrijers van elders ook niet geduld; ze konden "in pak op 'e bealch" krijgen, als ze niet snel verdwenen. Maar over ijs kwam men toch vaak een leuke"feint" of "faam" van elders tegen en zo is menige verbintenis tot stand gekomen. Zo waren al die ijsherbergen toch ergens goed voor.

Over het leven van mem als jonge vrouw heeft ze niet veel verteld. Het zal wel zwaar zijn geweest. Het grootste uitje was het catechisatiebezoek in de wintermaanden. Hoe ze dan in het donker van Atzebuorren naar Oosthem moest weet ik niet. Ze genoot van het feit, dat je daar weer eens met je verstand bezig was, al bestond het dan ook voor een groot deel uit het van buiten leren van de vragen en antwoorde van de "Heidelbergse Catechismus". Maar het was ook een ontmoeting met andere meisjes uit de omgeving en dan hoorde je nog eens wat.
Als ik eraan denk, met hoeveel gevoel mem het liedje: "As ik oan myn bernejierren... " zong, dan denk ik toch, dat ze het leven in dat grote Atsma-gezin fijn gevonden heeft.

"As ik oan myn bernejierren
Oan dat golle boartsjen tink,
Wrâld, wat binne dan dyn skatten?
Wat is 't goud mei syn geblink?
As de maitiid oer it lân
Blommen struit mei mylde hân,
0, wat wien 'w as berntsjes blij
Alde terp, ik tink oan dij!"

 

Einde deel 1.